Voor
een vak van ‘Theater, Film en Literatuur’ las ik een
aantal jaren geleden al Het
kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid van Walter Benjamin. Toen al vond ik Benjamin
moeilijk vast te pinnen of hij de moderniteit nu wel of niet een goede
ontwikkeling vindt.
Nu
ik de tekst voor kunstfilosofie opnieuw lees, blijf ik met die vraag zitten.
De
tekst is beroemd om Benjamins these over het verdwijnen van het zogenaamde aura
van een kunstwerk met de opkomst van de moderniteit. Met name fotografie en
film zorgen voor een radicale andere kunstbeleving en wellicht ook een nieuwe
definitie van kunst.
Tegenover
het verdwijnen van dat aura neemt Benjamin een dubbele houding aan. Enerzijds
is het een verlies, anderzijds werkt het bevrijdend. Bijvoorbeeld de
vergelijking van de cameraman met de chirurg klinkt in eerste instantie
negatief: “de chirurg [ziet] er op het beslissende moment van af zijn zieke van
mens tot mens te benaderen” (Benjamin 2008, 31). Maar toch is film tegenwoordig
“onvergelijkelijk belangrijker” (32) dan schilderkunst, juist door die
allesdoordringende methode.
Ook
op andere vlakken weegt Benjamin voor- en nadelen af in een soort dialectisch
denken. Er is het cameraoog dat de werkelijkheid objectief vangt, maar
tegelijkertijd is de montage door en door artificieel. Verder is de zogenaamde
collectiviteit die ontstaat in bioscopen door samen naar een scherm te staren,
positief. Die ontwikkeling heeft een “grote maatschappelijke betekenis”(32). Tegelijkertijd
is Benjamin laatdunkend tegenover datzelfde publiek dat “achterlijk” (33)
reageert op het surrealisme.
Dat wikken en wegen schemert ook door bij hoe Benjamin denkt over de
verhouding tussen kunst en politiek. Gepolitiseerde kunst, noch geësthetiseerde
politiek dragen zijn goedkeuring weg. Kunst, of wat er van over is, kan er
alleen nog maar voor de massa’s zijn. Zodoende heeft kunst haar politieke macht
ingeleverd in ruil voor invloed op het sociale. Maar wat is die waard?
W. Benjamin, Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid, Boom,
Amsterdam, 2008, pp. 7-43.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten