dinsdag 28 januari 2020

Benjamins dialectiek


Voor een vak van ‘Theater, Film en Literatuur’ las ik een aantal jaren geleden al Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid van Walter Benjamin. Toen al vond ik Benjamin moeilijk vast te pinnen of hij de moderniteit nu wel of niet een goede ontwikkeling vindt.

Nu ik de tekst voor kunstfilosofie opnieuw lees, blijf ik met die vraag zitten.

De tekst is beroemd om Benjamins these over het verdwijnen van het zogenaamde aura van een kunstwerk met de opkomst van de moderniteit. Met name fotografie en film zorgen voor een radicale andere kunstbeleving en wellicht ook een nieuwe definitie van kunst.

Tegenover het verdwijnen van dat aura neemt Benjamin een dubbele houding aan. Enerzijds is het een verlies, anderzijds werkt het bevrijdend. Bijvoorbeeld de vergelijking van de cameraman met de chirurg klinkt in eerste instantie negatief: “de chirurg [ziet] er op het beslissende moment van af zijn zieke van mens tot mens te benaderen” (Benjamin 2008, 31). Maar toch is film tegenwoordig “onvergelijkelijk belangrijker” (32) dan schilderkunst, juist door die allesdoordringende methode.

Ook op andere vlakken weegt Benjamin voor- en nadelen af in een soort dialectisch denken. Er is het cameraoog dat de werkelijkheid objectief vangt, maar tegelijkertijd is de montage door en door artificieel. Verder is de zogenaamde collectiviteit die ontstaat in bioscopen door samen naar een scherm te staren, positief. Die ontwikkeling heeft een “grote maatschappelijke betekenis”(32). Tegelijkertijd is Benjamin laatdunkend tegenover datzelfde publiek dat “achterlijk” (33) reageert op het surrealisme.

Dat wikken en wegen schemert ook door bij hoe Benjamin denkt over de verhouding tussen kunst en politiek. Gepolitiseerde kunst, noch geësthetiseerde politiek dragen zijn goedkeuring weg. Kunst, of wat er van over is, kan er alleen nog maar voor de massa’s zijn. Zodoende heeft kunst haar politieke macht ingeleverd in ruil voor invloed op het sociale. Maar wat is die waard?


W. Benjamin, Het kunstwerk in het tijdperk van zijn  technische reproduceerbaarheid, Boom, Amsterdam, 2008, pp. 7-43.

Geen opmerkingen :

Een reactie posten