Heidegger
probeert met zijn filosofie tot een fundamentele leer van (aspecten van) het
leven te komen. De oorsprong van het kunstwerk is daarop geen
uitzondering. Op fenomenologische,
nauwgezette doch abstracte, wijze beschrijft hij daarin de ervaring van de
ontmoeting met een kunstwerk.
De tekst is
op het eerste gezicht zeer duister: het clichévoorbeeld van vaagheid om
niet-filosofische vrienden de stuipen mee op het lijf te jagen. Om er iets uit
te halen, moet je je er echter welwillend aan overgeven. Met de al te kritische
bril op heb je er weinig aan. Als die overgave lukt, of als je je althans weet
open te stellen voor een wellicht niet alledaagse manier van denken, dan komt
de tekst wel degelijk tot leven, al blijf je goed moeten opletten.
Als de puzzelstukjes van Heideggers ronkende taal op hun plaats vallen, dan wordt het opeens helder voor het geestesoog, alsof je tijdens een boswandeling opeens terechtkomt op een open plek... Je vat dan ineens waar hij heen wil: voor het ‘gezonde verstand’ schijnbare tautologieën krijgen opeens een pregnante urgentie. Dan blijkt hij te zijn gestuit op een zeer herkenbare gewaarwording. Ja, hij trapt dan het wezen van de kunst inderdaad op de staart!
De vraag is
of hij daarmee wezenlijk iets nieuws zegt. Hij wil vooral de basale
kunstbeleving een discours verlenen, alvorens die oorspronkelijke beleving in de mal wordt gegoten van
de hokjesdenkende esthetica.
Dat klinkt
misschien allemaal behoorlijk irrationeel, maar het grappige is dat Heidegger irrationaliteit
ten zeerste afwijst (“het ir-rationele, die miskraam van het ondoordachte
rationele”, p. 35). Zijn analyse wijst niet zomaar naar het gevoel. Wat is die
dan wel? Een poging om zo onbevooroordeeld te kijken, daarmee de platgetreden
paden van zowel het zogenaamde ‘dingdenken’ als het gevoel vermijdend. Los van de vraag of
hij daarin geslaagd is en of zijn stijl je aanstaat, is die onderneming in
ieder geval filosofie bij uitstek.
M. Heidegger, De
oorsprong van het kunstwerk, Amsterdam, Boom, 2009 – selectie: Deel 1. Het
ding en het werk: alinea 46 t/m 53; Deel 2. Het werk en de waarheid: alinea 1
t/m 8 en 28 t/m 37; Deel 3. De waarheid en de kunst: alinea 38 t/m 42.