Als we op zoek zijn naar
de politieke relevantie van kunst, dan zijn we bij de tekstpassage “Society”
uit Aesthetic Theory van Adorno eigenlijk niet aan het juiste adres. ‘Society’
is immers de maatschappij, en die valt in principe niet samen met het
politieke. Het gelijkschakelen van het
politieke met het sociaal-economische is een modern, al te modern vooroordeel,
uitvoerig ontmaskerd door Hannah Arendt in The Human Condition.
Dat neemt niet weg dat de
tekst van Adorno zeer interessant is en mogelijk inspirerend voor het denken over de politieke relevantie van kunst. Alleen moet je dan niet blijven stilstaan
bij zijn weergave van de dialectiek tussen kunst en maatschappij, maar daarna
nog een vertaalslag maken naar het politieke.
Bijvoorbeeld:
“art becomes social by its opposition to society” (Adorno 1997, 225). Zou kunst dan mutatis mutandis politiek worden
door haar oppositie tegenover de politiek?
Of het nu om
het politieke of het sociale gaat, kunst blijft met de patstelling zitten dat
ze enerzijds om haar autonomie te waarborgen geen knieval wil maken aan de
status quo (van welke aard dan ook) en anderzijds niet mag verzanden in het freewheelen
van l’art pour l’art, omdat de schijnbare autonomie die daaruit
voortkomt niet verder komt dan de kleuter die zich koning van de zandbak waant,
totdat hij zijn knie schaaft en het weer uithuilen is bij mama.
Adorno,
Theodor W. 1997. Aesthetic Theory. Vertaald door Robert
Hullot-Kentor. Londen: The Athlone Press.
Geen opmerkingen :
Een reactie posten